De Vakgroep Restauratie organiseert jaarlijks een kennisdelingssessie voor de leden onder de titel Restauratiekwaliteit in detail. Door kennis te delen en ervaringen uit te wisselen, houden we elkaar scherp om de restauratiekwaliteit hoog te houden. Het onderwerp was dit keer de uitvoering van metsel- en voegwerkherstel aan monumenten, de keuze van de te gebruiken mortels afhankelijk van de situatie en omstandigheden, de nadelen van kant-en-klaar mortels, de keuzetabellen in de ERM-richtlijn Historisch metselwerk (URL 4003) en het wel of niet ontstoren van metselwerk.
Een werkgroep vanuit de Vakgroep, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (Stichting ERM) inventariseerde vooraf de vragen en dilemma’s waar de leden in de praktijk tegenaan lopen. Tijdens de bijeenkomst gaven Klaas Boeder, adviseur en restauratiedeskundige, evenals Ron Spaan (werkzaam bij Stichting ERM) uitleg over de bedoeling van de uitvoeringsrichtlijnen Historisch metselwerk (URL 4003) en Historisch voegwerk (URL 4006) en bespraken zij met de leden een aantal geslaagde en minder geslaagde voorbeelden uit de praktijk. Architect Erik Jan Brans (Rothuizen Architecten) reflecteerde vanuit het perspectief van de architecten op het onderwerp.
Krachtenveld
In de restauratieketen heeft iedere schakel een eigen perspectief, verantwoordelijkheden en standpunten over het herstel van metsel- en voegwerk: de opdrachtgever, de monumentenwacht/adviseur, de gemeente (waaronder de monumentencommissie), de architect en de aannemer/vakman. Hoe kom je gezamenlijk tot een goede keuze? Vanuit de restauratieladder geldt als uitgangspunt om zo min mogelijk in te grijpen en zoveel mogelijk historisch materiaal te behouden.
Erik Jan Brans legt uit dat de architect in de planvormingsfase werkt aan een visie op het monument en de restauratie. De visie vormt een belangrijk element in de communicatie en de verantwoording van de gemaakte keuzes. Vaak wordt er tegelijk verduurzaamd en regelmatig vindt een herbestemming plaats. Waar de restauratieladder voor de restauratieaannemers werkt als een beslisboom om tot onderbouwde keuzes te komen voor de mate van ingrijpen in het monument, volstaat dat voor de architect vaak niet. De restauratieladder is sterk materiaal- en techniekgericht, terwijl er in de planvorming, zeker bij herbestemming en zelfs verduurzaming, ook andere afwegingen te maken zijn. Zo spelen krachten vanuit de fysieke en figuurlijke omgeving een rol, wet- en regelgeving waaraan moet worden voldaan en belangen van opdrachtgever en gebruiker. Deze kunnen allen een puur technisch gerichte beslissing ombuigen. In feite klim je als architect de ladder op en af en rent heen en weer tussen ladder en visie tijdens de ontwikkeling van een plan.
De architect zoekt naar de balans: wat is het best passend bij het monument en de opgave? Wat is de waarde van het historische materiaal tegenover het architectonische beeld, de functie, de omgeving? Het doel van de architect is om de beleving van het monument te behouden, maar ook bestendig te maken voor de toekomst. Dat wordt vastgelegd in de visie op het monument en de restauratie. De mate van ingrijpen in een monument loopt uiteen van een minimaal ‘aanraken’ tot reconstructie van een bepaald tijdsbeeld tot het toevoegen van nieuwe elementen en soms het slopen van monumentaal materiaal. Puur naar het materiaal kijkend kun je ook niet zondermeer de ladder op lopen. Het materiaal kan in verschillende verhoudingen staan tot bijvoorbeeld het beeld of de cultuurhistorische waarde van bouwsporen.
Kaiserthermen Trier: het materiaal van deze Romeinse badhuizen uit 300 n.C. is cultuurhistorisch zeer waardevol en waardevoller dan het architectonische beeld.
Bij het stadhuis van Hilversum (1931), ontworpen door de architect W.M. Dudok, ligt de waarde vooral in het architectonische beeld. Het materiaal is hieraan ondergeschikt en kan worden vervangen om het beeld en de vlakwerking te behouden.
Om de aansluiting van de ‘schakel’ architect beter te laten aansluiten op de ‘schakel’ aannemer zou het goed zijn om de visie van de architect bij de kick-off van een project te presenteren. Dan weten de aannemers wat de kritische punten bij de planvorming zijn geweest. Aannemers krijgen vaak de vraag waarop bezuinigd kan worden. Met meer kennis van de visie van de architect kunnen betere keuzes gemaakt worden.
Het technisch perspectief
In de praktijk zijn de aannemer en de vakman bepalend voor de kwaliteit van het uitgevoerde restauratiewerk. Aannemers staan regelmatig voor een dilemma als zij een andere mening hebben over het uit te voeren werk dan voorgeschreven staat in het bestek.
Klaas Boeder roept de aannemers op samen met de opdrachtgever, architect en vergunningverlener tot een goede keuze te komen. Bij het bepalen van de kwaliteit van het metsel-/voegwerk is samenspel met de vakman belangrijk. Die kan goed input leveren op de vraag of voegwerkherstel nodig is en op welke plekken. Dat komt ten goede aan behoud van historische voegen.
In de aanbestedingsfase is echter meestal geen tijd voor vragen of discussie. Dan is het belangrijk een signaal af te geven, zodat je er in de uitvoeringsfase makkelijker op terug kunt komen. Uiteindelijk blijft de aannemer verantwoordelijk: daar zit de vakkennis en het vakmanschap en zij geven garantie af op het werk.
In de uitvoeringsrichtlijnen voor metsel- en voegwerk staan keuzentabellen over restauratiebaksteen, weersinvloeden en mortelrecepturen. De tabellen geven kaders om een gesprek te voeren en tot een verantwoorde, goed onderbouwde keuze te komen. De tabellen zijn opgesteld vanuit de techniek, maar in de praktijk zien de aannemers dat de historie van een gebouw ook een rol speelt bij het bepalen hoe het werk uit te voeren. Een tijdlijn van het monument geeft houvast om te interpreteren wat je ziet. Dit element mist in het afwegingskader en wordt genoteerd als een toe te voegen aanvulling op de uitvoeringsrichtlijnen.
De kerktoren van St. Anna ter Muiden in Zeeuws-Vlaanderen is in 1958 gerestaureerd met een slechte steen en een keiharde cementmortel. Als er geen schade optreedt, is er geen probleem en hoeft niet te worden ingegrepen. Bij deze overweging speelt het risico op schade aan de historische stenen bij het uithakken een rol. Dat is onherstelbaar en dient vermeden te worden. Hoe ga je met zo’n situatie om? Daar is veel ervaring voor nodig en goed overleg met alle partijen. (foto’s: Klaas Boeder)
Kant-en-klaar mortels of zelf maken?
In bestekken worden vaak kant-en-klaar mortels voorgeschreven. Deze passen meestal niet in de uitvoeringsrichtlijn URL 4003 Historisch metselwerk en URL 4006 Historisch voegwerk, omdat de belangrijkste samenstellende delen niet gespecificeerd zijn. Je weet namelijk niet welke bestanddelen er precies in zitten. Wel is bekend dat er vaak kunststoffen aan kant-en-klaar mortels zijn toegevoegd, zoals lijmstoffen, e.d. De kans is echter groot dat deze generen. Het is dan ook de vraag hoelang bijvoorbeeld een voegmortel het uithoudt. Een ander nadeel is dat kant-en-klaar mortels soms lastig te verwerken zijn, omdat ze een korte standtijd hebben.
Voor het behoud van het vakmanschap is het belangrijk, dat metselaars en voegers hun eigen mortels kunnen draaien en zo ‘contact’ houden met de materie. Als een architect in het bestek een kant-en-klaar mortel voorschrijft, moet de aannemer in gesprek kunnen gaan over de voor- en nadelen, de kwaliteit, de duurzaamheid en de prijs van het product.
De tabellen in de uitvoeringsrichtlijnen gaan ervan uit dat je zelf je mortel samenstelt. Als je zelf je mortel draait, weet je wat erin zit. Een ervaren restauratiemetselaar of -voeger is in staat een mortel te draaien, die past bij de omstandigheden van het werk en de weersgesteldheid.
Ontstoren of niet? Esthetiek versus cultuurhistorische waarden
Hoort ontstoren bij herstel van metsel- en voegwerk? Nee, vindt de overgrote meerderheid van de leden. Opdrachtgevers verwachten na de restauratie een ‘mooie’ gevel terug te zien. ‘Mooi’ is een kwestie van smaak en esthetiek. Ontstoren, waaronder ook reinigen valt, is een esthetische ingreep en heeft geen nut voor het oplossen van technische problemen in de gevel. Daar hoef je het dus niet voor te doen. Wel kan het voor de beleving van het monument een verbetering betekenen als een al te vlekkerig aanzien wordt ontstoord zoals recent bij het stadhuis in Groningen. Als de kans bestaat dat waardevolle bouwsporen uitgewist worden, dan wordt ontstoren afgeraden. Een goede uitleg over de technische aspecten van het ontstoren en de afleesbaarheid van de bouwhistorie in de gevel helpt om de keuze om niet te ontstoren begrijpelijk te maken voor de opdrachtgever.
De vraag om wel of niet te ontstoren, is niet te beantwoorden aan de hand van de restauratieladder, maar wel vanuit een visie van de architect op het monument. Herstelwerk aan metsel- en/of voegwerk kan de vlakwerking van de gevel verstoren. Het ligt niet zwart-wit. Daarom is het goed als er over nagedacht is voorafgaand aan de restauratie.
Als er dan ontstoord gaat worden, hoe pak je dat dan aan? Wat zijn de middeltjes en de trucs om metselwerk te ontstoren? En hoe houdt de ontstoring zich over langere tijd? De leden zijn hiervoor op zoek naar handvatten en pleiten ervoor kennis hierover vast te leggen in de uitvoeringsrichtlijnen.
Conclusie
Uit de kennisdelingssessie is een aantal wensen naar voren gekomen voor aanvullingen in de uitvoeringsrichtlijnen. Voor herstel van metsel- en voegwerk aan monumenten is vakmanschap, kennis en ervaring nodig. Een goede afstemming met de betrokken partijen in de restauratieketen helpt om tot verantwoorde keuzes en een kwalitatief goede uitvoering te komen. Tot slot nog één tip: blijf regelmatig kijken hoe metsel- en voegwerk zich houdt door de tijd, zodat eventuele problemen in een vroeg stadium aangepakt kunnen worden.
Download hier de Staalkaart uitvoeringsdetails bij het herstellen van metselwerk, voegwerk en het ontstoren ervan met uitgewerkte voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. Met dank aan Klaas Boeder.
Interesse om lid te worden van de Vakgroep Restauratie?
Lees hier verder: Voor (restauratie)bouwbedrijven met ambitie.