Tekst Theo van Oeffelt | beeld Van Dinther Bouwbedrijf/James van Leuven

‘We stonden er in stilte van te genieten. Zulk een gaaf metselwerk, voegen van een grootse schoonheid. Dat patina, fantastisch. Waag het niet om daar zelfs maar met een vinger aan te komen.’

Klaas Schoots, adviseur bouwzaken bij het bisdom ’s-Hertogenbosch en Bertie Geurts van Van Dinther Bouwbedrijf raken opnieuw geroerd. Bij de restauratie van de Sint Pieterskerk in Oirschot vonden zij nog origineel metselwerk uit mei 1880. In een hoek van het transept. Uit de tijd dat de toen verwaarloosde kerk werd gerestaureerd en van protestantse weer in katholieke handen kwam. De authentieke voegmortel heeft tal van tegenslagen, die de kerk in de afgelopen eeuwen heeft gekend, overleefd. Zoals de blikseminslag in de hoge, spitse toren, in 1627, waarna de toren stomp is gebleven. De instorting van die stompe toren, in 1904. De beschieting van de kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog, in oktober 1944, waarbij de herstelde toren opnieuw instortte, evenals het dak.

Groot tekort

In de jaren na de bevrijding werd de schade wederom hersteld. Improviserend en al, want er was een groot tekort aan bouwmaterialen, aan menskracht én aan vakkennis. Veel van het toen gebruikte materiaal moet, en kan nu vervangen worden. Bertie Geurts van Van Dinther Bouwbedrijf, erkend restauratiebouwbedrijf en lid van de Vakgroep Restauratie, vertelt: ‘De restauratie is eigenlijk die van de eerdere restauraties, zoals die tussen 1906 en 1912 onder leiding van architect Pierre Cuypers. Kenmerkend voor de Kempische gotiek, de stijl waarin deze kerk is opgetrokken, zijn de horizontale speklagen van natuursteen. Voor de toren werd voornamelijk tufsteen gebruikt; Weiberner, Ettringer, Hohenleier en Römer. De speklagen van de kerk zelf zijn uitgevoerd in een Franse kalksteen, met soms wat mergel. Cuypers koos bij de restauratie voor een toen nieuwe, heel harde mortel, namelijk cement. In zijn tijd meende men dat cement beter zou werken dan de tot dan gebruikte zachte, poreuze kalkmortel. En cement hardde sneller uit, al na één dag. Maar die harde voegmortel vormde geen goede combinatie met het zachte natuursteen. Het zorgde voor een slechte waterhuishouding waardoor het natuursteen ’s winters bevroor. Dat, met het ontstaan van holtes tussen de stenen en de voeg, leidde ertoe dat we nu al ruim tachtig kubieke meter natuursteen hebben moeten vervangen’. Directievoerder Klaas Schoots vult aan: ‘Voegen met cement is nu dan ook uit den boze. Er is inmiddels 3500 vierkante meter voegwerk vervangen, waarbij aanvankelijk sprake zou zijn van zo’n vijftien verschillende mortels. In samenwerking met Groot Gunneweg Delft zijn we in staat gebleken één mortel te ontwikkelen, die hier op de bouwplaats wordt samengesteld. De poreusheid heeft de vereiste 20 tot 25 procent. De kleur wordt met zand en bindmiddelen aangepast aan het omliggende voegwerk. Praktisch, en veel minder kostbaar’.

Veel te veel ijzer

Tijdens de restauratie is onderzocht wat de oorzaken waren van de scheuren in de bakstenen en het natuursteen van de toren. ‘Het bleek’, aldus Bertie Geurts, ‘dat na de instorting in 1904 de toren was volgepompt met ijzer, zonder enige inzicht in de effecten. Het motto was “als het maar veel is, is het vanzelf wel goed en blijft die toren nu staan”. Dat heeft vervolgens tot heel veel schade geleid, want al dat ijzer werd vochtig, ging roesten en kon vervolgens wel een keer of zeven in omvang toenemen. Met desastreuze gevolgen voor de stenen’. Klaas Schoots geeft als voorbeeld hoe op diverse plekken meterslange ijzeren verbindingspennen, zogenaamde ‘schieters’, zijn aangetroffen, ‘die je niet zo maar kunt vervangen’. De oplossing werd, en wordt, telkens besproken in het bouwoverleg, elke dinsdag, inde keet naast de kerk. Schoots: ‘Daar zit ook het kerkbestuur bij, zodat de lijnen zo kort mogelijk zijn, wat de kwaliteit van het werk alleen maar ten goede komt’. De bij het interview aangeschoven Nicoline van Tiggelen, namens het kerkbestuur, voegt hier aan toe ‘dat die betrokkenheid tekenend is voor die van de gehele bevolking van Oirschot. De inwoners hebben met tal van acties veel geld voor de restauratie ingezameld, zoals met de
verkoop van duizend gesigneerde leien’.

Als de steigers staan

Voor een geslaagde restauratie is goed overleg en een intensieve samenwerking ongelooflijk belangrijk, stellen zowel Geurts als Schoots vast. ‘Want restaureren begint op het moment dat de steigers staan’, verklaart Geurts. ‘Dan zie pas werkelijk de schade, en kun je pas serieus met elkaar naar oplossingen zoeken’. Hij geeft nog even als voorbeeld het herstel van de vieringtoren, het kleine uivormige torentje midden boven de kruising (de viering) van de kerk. ‘De acht vijftien meter lange balken, die een onderdeel van de balustrade zijn, bleken danig te zijn aangetast door lekkages en houtwormkevers. In het bouwoverleg hebben we alle onderdelen van het herstel besproken, zoals het gebruik van epoxy techniek, de vervanging van het lood en de leien op het koepeltje, de effecten daarvan op de uitstraling, op de kleur, maar ook bijvoorbeeld gekeken naar de consequenties op het toekomstige onderhoud. Bij elke keuze speelt de vraag: is deze reversibel? En: kan dat wij nu doen over honderd jaar eenzelfde ontroering opwekken? Kan dan eenzelfde gevoel van schoonheid worden opgeroepen als nu bij ons, bij die aanblik van dat metselwerk in het transept?’ Dit is het achttiende artikel in een serie waarin leden van de Vakgroep Restauratie, de branchevereniging van erkende restauratiebouwbedrijven, vertellen over bijzondere facetten van hun werk.

Deel dit bericht